| hålla (v) [allmän] | | vasthouden (v) [allmän] - vastgehouden
- houdt vast
- houden vast
- hielden vast
- hield vast
| |
| hålla (v) [föremål] | | vasthouden (v) [föremål] - vastgehouden
- houdt vast
- houden vast
- hielden vast
- hield vast
| |
| hålla (v) [hålla kvar] | | vasthouden (v) [hålla kvar] - vastgehouden
- houdt vast
- houden vast
- hielden vast
- hield vast
| |
| hålla (v) [position] | | vasthouden (v) [position] - vastgehouden
- houdt vast
- houden vast
- hielden vast
- hield vast
| |
| hålla (v) [tal] | | vasthouden (v) [tal] - vastgehouden
- houdt vast
- houden vast
- hielden vast
- hield vast
| |
| hålla (v) [sittplats] | | vrijhouden (v) [sittplats] - vrijgehouden
- houdt vrij
- houden vrij
- hield vrij
- hielden vrij
| |
| hålla (v) [position] | | houden (v) [position] - gehouden
- houdt
- houden
- hield
- hielden
| |
| hålla (v) [allmän] | | meegaan (v) [allmän] - meegegaan
- gaan mee
- gaat mee
- gingen mee
- ging mee
| |
| hålla (v) [föremål] | | meegaan (v) [föremål] - meegegaan
- gaan mee
- gaat mee
- gingen mee
- ging mee
| |
| hålla (v) [hålla kvar] | | meegaan (v) [hålla kvar] - meegegaan
- gaan mee
- gaat mee
- gingen mee
- ging mee
| |
| hålla (v) [position] | | meegaan (v) [position] - meegegaan
- gaan mee
- gaat mee
- gingen mee
- ging mee
| |
| hålla (v) [tal] | | meegaan (v) [tal] - meegegaan
- gaan mee
- gaat mee
- gingen mee
- ging mee
| |
| hålla (v) [allmän] | | bruikbaar blijven (v) [allmän] | |
| hålla (v) [föremål] | | bruikbaar blijven (v) [föremål] | |
| hålla (v) [hålla kvar] | | bruikbaar blijven (v) [hålla kvar] | |
| hålla (v) [position] | | bruikbaar blijven (v) [position] | |
| hålla (v) [tal] | | bruikbaar blijven (v) [tal] | |
| hålla (v) [allmän] | | tegenhouden (v) [allmän] - tegengehouden
- houdt tegen
- houden tegen
- hielden tegen
- hield tegen
| |
| hålla (v) [föremål] | | afsteken (v) [föremål] - afgestoken
- steekt af
- steken af
- staken af
- stak af
| |
| hålla (v) [hålla kvar] | | afsteken (v) [hålla kvar] - afgestoken
- steekt af
- steken af
- staken af
- stak af
| |
| hålla (v) [position] | | afsteken (v) [position] - afgestoken
- steekt af
- steken af
- staken af
- stak af
| |
| hålla (v) [tal] | | afsteken (v) [tal] - afgestoken
- steekt af
- steken af
- staken af
- stak af
| |
| hålla (v) [ansträngning] | | aanhouden (v) {n} [ansträngning] - aangehouden
- houden aan
- houdt aan
- hielden aan
- hield aan
| |
| hålla (v) [anklagelse] | | overeind blijven (v) [anklagelse] | |
| hålla (v) [ansträngning] | | voortzetten (v) [ansträngning] - voortgezet
- zetten voort
- zet voort
- zette voort
- zetten voort
| |
| hålla (v) [ansträngning] | | volhouden (v) {n} [ansträngning] - volgehouden
- houden vol
- houdt vol
- hielden vol
- hield vol
| |
| hålla (v) [ansträngning] | | volharden (v) [ansträngning] - volhard
- volhardt
- volharden
- volhardden
- volhardde
| |
| hålla (v) [ansträngning] | | doorzetten (v) [ansträngning] - doorgezet
- zet door
- zetten door
- zetten door
- zette door
| |
| hålla (v) [allmän] | | afsteken (v) [allmän] - afgestoken
- steekt af
- steken af
- staken af
- stak af
| |
| hålla (v) [föremål] | | tegenhouden (v) [föremål] - tegengehouden
- houdt tegen
- houden tegen
- hielden tegen
- hield tegen
| |
| hålla (v) [hålla kvar] | | tegenhouden (v) [hålla kvar] - tegengehouden
- houdt tegen
- houden tegen
- hielden tegen
- hield tegen
| |
| hålla (v) [position] | | tegenhouden (v) [position] - tegengehouden
- houdt tegen
- houden tegen
- hielden tegen
- hield tegen
| |
| hålla (v) [tal] | | tegenhouden (v) [tal] - tegengehouden
- houdt tegen
- houden tegen
- hielden tegen
- hield tegen
| |
| hålla (v) [tal] | | oreren (v) [tal] - geöreerd
- oreert
- oreren
- oreerde
- oreerden
| |
| hålla (v) [tal] | | een speech afsteken (v) [tal] | |
| hålla (v) [tal] | | retorisch spreken (v) [tal] | |
| hålla (v) [allmän] | | houden (v) [allmän] - gehouden
- houdt
- houden
- hield
- hielden
| |
| hålla (v) [föremål] | | houden (v) [föremål] - gehouden
- houdt
- houden
- hield
- hielden
| |
| hålla (v) [hålla kvar] | | houden (v) [hålla kvar] - gehouden
- houdt
- houden
- hield
- hielden
| |