| hämta (v) [person] | | brengen (v) [person] - gebracht
- brengen
- brengt
- bracht
- brachten
| |
| hämta (v) [föremål] | | brengen (v) [föremål] - gebracht
- brengen
- brengt
- bracht
- brachten
| |
| hämta (v) [skaffa] | | halen (v) [skaffa] - gehaald
- halen
- haalt
- haalde
- haalden
| |
| hämta (v) [person] | | halen (v) [person] - gehaald
- halen
- haalt
- haalde
- haalden
| |
| hämta (v) [föremål] | | ophalen (v) [föremål] - opgehaald
- haalt op
- halen op
- haalden op
- haalde op
| |
| hämta (v n) [fetch] | | halen (v n) [fetch] - gehaald
- halen
- haalt
- haalde
- haalden
| |
| hämta (v n) [To ; to bear towards; to] | | halen (v n) [To ; to bear towards; to] - gehaald
- halen
- haalt
- haalde
- haalden
| |
| hämta (v) [skaffa] | | afhalen (v) [skaffa] - afgehaald
- halen af
- haalt af
- haalden af
- haalde af
| |
| hämta (v) [person] | | afhalen (v) [person] - afgehaald
- halen af
- haalt af
- haalden af
- haalde af
| |
| hämta (v) [föremål] | | afhalen (v) [föremål] - afgehaald
- halen af
- haalt af
- haalden af
- haalde af
| |
| hämta (v) [skaffa] | | ophalen (v) [skaffa] - opgehaald
- haalt op
- halen op
- haalden op
- haalde op
| |
| hämta (v) [person] | | ophalen (v) [person] - opgehaald
- haalt op
- halen op
- haalden op
- haalde op
| |