Söktermen verzwakken har 67 resultat
NL Holländska SV Svenska
verzwakken (v) [effect] förvekliga (v) [effect]
verzwakken (v) [kracht] utmatta (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] utmatta (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [effect] utmatta (v) [effect]
verzwakken (v) [kracht] göra matt (v) [kracht]
NL Holländska SV Svenska
verzwakken (v) [gezondheid] göra matt (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [moed] förvekliga (v) [moed]
verzwakken (v) [kracht] förvekliga (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] förvekliga (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [moed] utmatta (v) [moed]
verzwakken (v) [moed] vackla (v) [moed]
verzwakken (v) [kracht] vackla (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] vackla (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [effect] vackla (v) [effect]
verzwakken (v) [verklaring] mildra (v) [verklaring]
verzwakken (v) [moed] skada (v) [moed]
verzwakken (v) [kracht] skada (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] bli svagare (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [to become weaker] försvagas (v) [to become weaker]
verzwakken (n adj v) [to weaken] föröda (n adj v) [to weaken]
verzwakken (v n) [to decrease or make less in strength] avklinga (v n) [to decrease or make less in strength]
verzwakken (v n) [to decrease or make less in strength] mojna (v n) [to decrease or make less in strength]
verzwakken (v) [verklaring] göra urvattnad (v) [verklaring]
verzwakken (v) [vertrouwen] underminera (v) [vertrouwen]
verzwakken (v) [vertrouwen] undergräva (v) [vertrouwen]
verzwakken (v) [to become weaker] mattas (v) [to become weaker]
verzwakken (v) [gezondheid] skada (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [moed] bli osäker (v) [moed]
verzwakken (v) [kracht] bli osäker (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] bli osäker (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [effect] bli osäker (v) [effect]
verzwakken (v) [hoop] dö bort (v) [hoop]
verzwakken (v) [gezondheid] ta på (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [gezichtsvermogen] ta på (v) [gezichtsvermogen]
verzwakken (v) [gezondheid] försvaga (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [kracht] förslappa (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] förslappa (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [effect] förslappa (v) [effect]
verzwakken (v) [zwakker maken] försvaga (v) [zwakker maken]
verzwakken (n adj v) [to weaken] försvaga (n adj v) [to weaken]
verzwakken (v) [to make weaker] försvaga (v) [to make weaker]
verzwakken (v) [moed] försvaga (v) [moed]
verzwakken (v) [kracht] försvaga (v) [kracht]
verzwakken (v) [moed] förslappa (v) [moed]
verzwakken (v) [gezichtsvermogen] försvaga (v) [gezichtsvermogen]
verzwakken (v) [effect] försvaga (v) [effect]
verzwakken (v) [gezondheid] sätta ned (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [gezichtsvermogen] sätta ned (v) [gezichtsvermogen]
verzwakken (v) [effect] sätta ned (v) [effect]
verzwakken (v) [hoop] försvinna (v) [hoop]
verzwakken (v n) [to decrease or make less in strength] avta (v n) [to decrease or make less in strength]
verzwakken (v n) [to decrease or make less in strength] minska (v n) [to decrease or make less in strength]
verzwakken (v) [zwakker maken] förslappa (v) [zwakker maken]
verzwakken (v) [effect] göra kraftlös (v) [effect]
verzwakken (v) [gezondheid] göra kraftlös (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [kracht] göra kraftlös (v) [kracht]
verzwakken (v) [moed] göra kraftlös (v) [moed]
verzwakken (v) [zwakker maken] göra kraftlös (v) [zwakker maken]
verzwakken (v) [gezondheid] göra svagare (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [zwakker maken] göra svagare (v) [zwakker maken]
verzwakken (v) [effect] försämra (v) [effect]
verzwakken (v) [gezichtsvermogen] försämra (v) [gezichtsvermogen]
verzwakken (v) [gezondheid] försämra (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [kracht] försämra (v) [kracht]
verzwakken (v) [moed] försämra (v) [moed]
verzwakken (v) [effect] skada (v) [effect]
verzwakken (v) [gezichtsvermogen] skada (v) [gezichtsvermogen]

Holländska Svenska översättingar

NL Synonymer för verzwakken SV Översättningar
achteruitgaan [aftakelen] declinar
verloederen [aftakelen] deteriorar
verouderen [aftakelen] n envelhecer
vervallen [aftakelen] n expirar
verwelken [aftakelen] desbotar
verminderen [slijten] descer
vervagen [verbleken] desfocar (v n)
verbleken [vervagen] desbotar
slijten [verminderen] desgastar
aftakelen [achteruitgaan] ir por água abaixo (informal)