| beräkna (v) [(''intransitive'') determine values or solutions] | | rekenen (v) {n} [(''intransitive'') determine values or solutions] - gerekend
- rekent
- rekenen
- rekenden
- rekende
| |
| beräkna (v) [(''intransitive'') plan] | | plannen (v) [(''intransitive'') plan] - gepland
- plannen
- plant
- plande
- planden
| |
| beräkna (v) [to calculate] | | uitrekenen (v) [to calculate] - uitgerekend
- rekenen uit
- rekent uit
- rekenden uit
- rekende uit
| |
| beräkna (v) [reckon or calculate] | | uitrekenen (v) [reckon or calculate] - uitgerekend
- rekenen uit
- rekent uit
- rekenden uit
- rekende uit
| |
| beräkna (v) [matematik] | | uitrekenen (v) [matematik] - uitgerekend
- rekenen uit
- rekent uit
- rekenden uit
- rekende uit
| |
| beräkna (v) [position] | | bepalen (v) [position] - bepaald
- bepalen
- bepaalt
- bepaalden
- bepaalde
| |
| beräkna (v) [utgifter] | | berekenen (v) [utgifter] - berekend
- berekenen
- berekent
- berekenden
- berekende
| |
| beräkna (v) [uppskatta] | | berekenen (v) [uppskatta] - berekend
- berekenen
- berekent
- berekenden
- berekende
| |
| beräkna (v) [uppskatta] | | begroten (v) [uppskatta] - begroot
- begroot
- begroten
- begrootten
- begrootte
| |
| beräkna (v) [matematik] | | berekenen (v) [matematik] - berekend
- berekenen
- berekent
- berekenden
- berekende
| |
| beräkna (v) [(''transitive'') to determine value] | | berekenen (v) [(''transitive'') to determine value] - berekend
- berekenen
- berekent
- berekenden
- berekende
| |
| beräkna (v) [(''transitive'') to determine value] | | uitwerken (v) [(''transitive'') to determine value] - uitgewerkt
- werken uit
- werkt uit
- werkten uit
- werkte uit
| |
| beräkna (v) [(''intransitive'') plan] | | uitwerken (v) [(''intransitive'') plan] - uitgewerkt
- werken uit
- werkt uit
- werkten uit
- werkte uit
| |
| beräkna (v) [(''intransitive'') determine values or solutions] | | uitwerken (v) [(''intransitive'') determine values or solutions] - uitgewerkt
- werken uit
- werkt uit
- werkten uit
- werkte uit
| |
| beräkna (v) [position] | | vaststellen (v) [position] - vastgesteld
- stellen vast
- stelt vast
- stelde vast
- stelden vast
| |
| beräkna (v) [utgifter] | | schatten (v) [utgifter] - geschat
- schat
- schatten
- schatte
- schatten
| |
| beräkna (v) [uppskatta] | | schatten (v) [uppskatta] - geschat
- schat
- schatten
- schatte
- schatten
| |
| beräkna (v) [utgifter] | | ramen (v) [utgifter] - geraamd
- ramen
- raamt
- raamde
- raamden
| |
| beräkna (v) [uppskatta] | | ramen (v) [uppskatta] - geraamd
- ramen
- raamt
- raamde
- raamden
| |
| beräkna (v) [utgifter] | | begroten (v) [utgifter] - begroot
- begroot
- begroten
- begrootten
- begrootte
| |